zondag 10 juni 2007

De Naam van de Vader

Francoise wordt wakker, drijvend in een dampende plas bloed. Er is geen geluid. Er is slechts duisternis en de geur van bloed. Overal is het bloed, liters bloed. Ze spartelt wild, tracht haar hoofd boven te houden maar het bloed blijft stromen, trekt haar omlaag. Ze wil schreeuwen maar uit haar mond komt geen geluid. Dan golft het bloed haar geopende mond binnen en in een verstilde schreeuw verdrinkt zij.

Francoise wordt wakker, de verstilde schreeuw nog dreigend in haar keel. Koud zweet parelt op haar voorhoofd. Haar kussen lijkt doorweekt. Het duurt drie, vier seconden tot ze volledig bij bewustzijn is en beseft dat ze nog leeft. Er is geen bloed, wel zweet. Geen verdrinkingsdood, wel angst. Samen met het bewustzijn dringen langzaam de geluiden van de ochtend binnen: de eerste vogels, bomen in de wind, regendruppels op het raam.
Zij kijkt op de digitale klok. Het is kwart voor vijf. Het ritueel van het ochtendgloren ontspint zich langzaam. Het is de duizendste keer dat ze om kwart voor vijf wakker wordt. En telkens weer is het een nachtmerrie waarin zij bijna verdrinkt, in water, bloed, pus of zuur, waardoor zij uiteindelijk wakker schrikt.
Elke ochtend weer is er de verstilde schreeuw die nagalmt in haar keel als zij ontwaakt. Dan is er de bewustwording van de angst. Ontzetting en verdriet maken uiteindelijk plaats voor opluchting. Opluchting omdat telkens blijkt dat de realiteit die zich aandient een stuk zachtzinniger en minder angstaanjagend is dan de wereld van de dromen. Zachtzinniger maar niet geheel verstoken van angst.
Zij voelt hoe de laatste ontzetting wordt geabsorbeerd door haar gedachten en ze staart nog even vol vertwijfeling naar het plafond. Weg rust, weg nacht, hier is de ochtend. Ze draait zich om, staart naar de muur, draait zich weer om, staart naar de klok, tien voor vijf, zucht, hoest kort en besluit om te gaan roken. Ze zwaait haar benen uit bed. Kippenvel bedekt direct haar huid. Ze slaat de dekens weg en leunt met haar hoofd in haar handen. Haar haren vallen voor haar ogen. Als ze haar ogen sluit zijn daar weer, heel even, flarden van de droom. Dan weer gedachten. Gedachten over de komende dag, over sigarettenrook, over mannen, over afval, over pijn, over ooit, over toen, over straks en over nu. Ze staat op, rekt zich uit, voelt een duizeling. Tollend loopt ze naar de kleine huiskamer van haar appartement. Daar is het, daar is een televisie. En sigaretten. Bij het voorbijgaan aan de keuken twijfelt ze aan koffie maar besluit nog te wachten. Wie weet komt er spoedig nieuwe slaap, voldoende om nog uren te rusten.

De televisie vertoont om vijf uur slechts zinloosheid. Nog zinlozer dan de reguliere dagprogrammering. Er is een in onverstaanbaar Duits gesproken nieuwsbulletin op een commerciële zender die normaal programma's voor huisvrouwen en mongolen vertoont. De zender die altijd grossiert in binnenlands nieuws over katten in bomen en roddels over smartlappenartiesten, vertoont een nagesynchroniseerd verkoopprogramma. Een man in een vreselijk lelijke trui zegt hoe geweldig zijn leven is geworden sinds hij quick and brite gebruikt voor de schoonmaak. De kijker wordt opgeroepen toch vooral nu te bellen omdat je er dan geheel gratis een tweede pot schoonmaakmiddel bij krijgt. 'Het is geweldig' zegt de man in de trui. 'Amazing.'
Niet dat het Francoise uitmaakt wat er op dit tijdstip op de televisie is. Een beeld, wat geluid en het levend behang is geboren. Het gaat niet om kwaliteit maar om kwantiteit. Sommige mensen geven er de voorkeur aan om goudvissen of een haardvuur op de beeldbuis te projecteren, extra gezellig, denken ze. Alhoewel Francoise wel altijd content was met de nachtelijke uitzendingen van een Duitse zender waarin uren lang vanuit de cockpit van een trein een spoortraject werd gefilmd, denkt ze niet dat haardvuur of goudvissen meer gezelschap brengen. Beeld is beeld. De langdradige beelden van eindeloos uitstrekkende Duitse Eisenbahnen waren ook niet gezellig, het was in elk geval briljant. Alleen Duitsers kunnen zoiets bedenken. Maar Duitsers hebben iets met treinen.
De rechte, gladde rails en de constante snelheid van de trein die de sporen onder zich deed oplossen gaven een gevoel van voortdurende vlucht. Telkens was het nu alweer vermorzeld onder ijzeren wielen voordat het toekomst kon worden. Of heden zijn. Een eindeloze reeks van intervallen zonder begin of eind. Het bracht rust, geen gezelschap. Eeuwigdurende vlucht over gladde wegen.

Ze hangt op de bank, kijkt zonder enige interesse naar de beelden op de televisie en rookt een sigaret. Rook kringelt traag om haar hoofd en begraaft haar langzaam in een witte waas. De beelden op de televisie flitsen in een staccato ritme van kleuren. Een waterval van beeld, geprojecteerd op de sigarettenrook. Het licht van de beeldbuis is het enige in de huiskamer. Buiten is het nog donker. Er is geen maan en het lichtpuntje van de lantarenpaal in de verte wordt aan haar blik ontrokken door een gordijn van miezerregen. Miljarden druppeltjes breken het lichtpuntje aan stukken. Het zal nog zeker een uur duren voordat er in het oosten de eerste strepen ochtendlicht zichtbaar worden.
Ze drukt haar peuk uit en zapt de man in de gekleurde trui weg. De overige kanalen vertonen telkens hetzelfde: commercials, herhalingen van het nieuws, commercials voor telefoonseks, herhalingen van een sportprogramma, een man die aan het vissen is en heel enthousiast vertelt over zijn nieuwste hengelmolen. Een bijna ontelbaar aantal kanalen is gevuld met wezenloos gezwets, voeding voor comapatiënten en rustgevend geluid voor kamerplanten. Zapt en gij zult vinden. De televisie is rijkdom voor staarders en gedachtelozen.
De tv gaat uit. Nog even staart Francoise naar het pakje sigaretten. Een wit-rood pakje met daarop in loeigrote zwarte letters: ROKEN IS DODELIJK! Fascinerende voorspelling. Roken is dodelijk. Geen kunst. Leven op zich is per definitie dodelijk. De kans dat een roker doodgaat is honderd procent. Maar om daar nou voor te waarschuwen. Aan de andere kant: het leven is zinloos en een waarschuwing als deze benadrukt vooral die zinloosheid. 'Rookt en gij zult sterven.' Prachtig. De consequentie daarvan is dat degene die nooit rookt, nooit zal sterven. Een negatie van de essentie 'roken' levert een positieve waarheidsdefinitie. Francoise vraagt zich af of de overheid daar wel bij stil heeft gestaan. Het lijkt haar sterk.

Als ze van de bank opstaat flitst er weer een beeld van haar nachtmerrie door haar hoofd. Ze proeft weer bloed, ruikt weer angst. Heel even is alles gehuld in die dodelijke nachtmerrieachtige sfeer die zich onmogelijk laat omschrijven. Dan is het weg, een kort moment van hoogspanning. Het is halfzes en slaap blijft uit. Soms helpt de sigaret en het gestaar naar de televisie. Soms helpt alleen een rondje lopen al om weer in slaap te vallen maar op sommige dagen helpt niets. Dan blijft de slaap uit en bestaat de dag uit een voortdurend gevoel van ontwaken, soms tot diep in de avond. Er is dan geen gevoel voor dag of nacht. Geen idee van licht of duister. Francoise hecht dan geen betekenis aan de klok, behalve dan aan de tijdstippen waarin zij verplicht is iets te doen. Colleges volgen. Lezen. Communiceren. Overleven. Bestaan.
Vandaag zal zo'n dag zijn, doordrongen van het bestaan en onderbouwd met nachtmerrieachtige beelden over bloed en angst. Godzijdank is er altijd nog alcohol, nicotine, seks, drugs en uiteindelijk de diepe slaap om een en ander weer in het gareel te krijgen. Zeer oppervlakkige activiteit grijpt soms diep in.
Terwijl de koude haar verkleumt, haar ontblote benen raakt met ijzige vingers en langzaam naar boven, tot onder haar zijden pyjamajas reikt, maakt zij aanstalten om te gaan douchen. Waarna de hete sterke koffie zal volgen, gedronken bij het eerste ochtendlicht.

II

Francoise staart naar de PowerPoint presentatie die opheldering dient te verschaffen over de te bestuderen stof. Het gaat over langdradige dingen, onbegrijpelijke kluwen van wetenschappelijke verdiepingen en oneindig gebrabbel in luxe bijzinnen. De docent is een grijs stipje, zo'n tweehonderdvijftig medestudenten verderop en slechts verstaanbaar dankzij een versterking door Sony. Een college zoals er elke dag colleges zijn, mede mogelijk gemaakt door Sony. De zaal zit tot de nok toe vol met voornamelijk meisjes. De meesten zijn blond en hebben hun haar in een staartje. Voor zich op tafel hebben ze allen een flesje Spa Blauw staan. Het lijkt een ritueel uit een postmodern schilderij. Tweehonderdvijftig blonde meisjes van gemiddeld één meter zestig die gespannen naar hun flesje Spa Blauw staren. Alsof ze hoop en kracht putten uit het zuiverste bronwater. Alsof ze überhaupt een reden hebben massaal aan de spa te gaan.
Francoise aanschouwt de menigte, trekt een lok van haar rode haar voor haar ogen en kan een rilling niet onderdrukken. Ze bedenkt zich dat zij de enige afwijkende is in deze groep, een rode stip in een zee van blond.
Zij heeft ook geen flesje water op tafel. Ze kijkt opzij, naar het profiel van haar buurvrouw. Het is een klein en bol meisje van hooguit een jaar of negentien. Haar oren zijn versierd met kleine pareltjes en ze is driftig aan het schrijven. Blijkbaar kost dat haar enige moeite want af en toe tilt ze haar pen op van het papier en puft en snuift dan luid. Ze heeft lang blond haar en een zilveren knip houdt haar staart bijeen. Links voor haar staat een halfvol flesje Spa Blauw.
Bij nadere beschouwing blijkt dat de hele zaal af en toe snuift en briest als ze hun pen optillen, ook al zitten er enkelen tussen, degene die ook blond haar hebben maar die het hebben opgestoken, die niet briesen maar iets wat nog het meest op gorgelen lijkt. Een diep brommen wat van achter uit hun keel lijkt te komen. Het zwelt aan na een klein kuchje en eindigt in de gorgel terwijl het gezicht lichtrood aanloopt. Francoise slaat het tafereel gefascineerd gade. Ze ziet het keer op keer gebeuren en bij sommige meisjes beweegt hun onderkin op een bijna obscene wijze heen en weer. De onderkin plooit zich en op het moment dat de gorgel haar weg via het strottenhoofd naar buiten volgt beweegt de huidplooi zich als een golf op een glad meer. Misschien is dat de reden dat veel van de aanwezige meisjes een opgeslagen kraag dragen. Wellicht is dan het obscene fladderen van de huidplooien minder zichtbaar, in elk geval vanaf de zijkant bezien. Maar aan de andere kant, welke reden is er om voortdurend te briesen, puffen en gorgelen? Het lijkt wel alsof ze hun ontbijt opboeren of hun babyvet zitten te herkauwen. Zou er een correlatie zijn tussen het herhaaldelijk opboeren en de wezenloze uitdrukking in hun kalvenogen?

Verbijsterd en half versuft door het vroege opstaan zakt Francoise onderuit en tracht haar medestudenten verder te negeren. Haar observaties zijn bijna dagelijkse kost en ofschoon zij vaak hilarische ontdekkingen doet bij de aan haar toebedeelde medemens levert het meer vragen dan antwoorden. Waarom, waarom, waarom, waarom zijn medemensen medemensen als ze dat zo overduidelijk in beginsel niet zijn? Als zij, Francoise, het meisje met het rode haar, de afvallige, de uitzondering, mens is, wat maakt dat haar blanke, kakkerige en blonde collegegenoten dan? Slechts medemens? Een mens dat mede is? Maar wat is? De mens is mede wat? Het maakt niet uit wat, elk mens is mede iets. Maar dan zijn alle mensen samen iets, dan zijn alle mensen samen, bestaan ze bij de gratie van de overige mensen en delen ze iets. Iets existentieels wat aan de waarneming transcendeert en hen allen bindt.
Francoise werpt nog een blik op haar briesende en stompzinnig starende in knalgele poloshirt verpakte buurvrouw en gelooft van de hele existentiële- sociologische- metafysica geen hol.
Het zal niet-zijn.

Gelijk met de blonde massa, die nu vrolijk hupt en olijk met elkaar kwebbelt over tertiaire zaken, stroomt zij langzaam de collegezaal uit. Hier en daar giechelt er iemand, sommigen raken enigszins opgewonden over het op handen zijnde weekend, en een enkeling loopt alleen, zonder vrienden, zonder hoop, maar met Eastpak rugtas, dat dan weer wel. Eenzaam? Koop een Eastpack. Francoise grijnst en blikt onwillekeurig voor zich uit.
Langzaam lost de stoet meisjes zich op en verspreiden zij zich over de weide wereld, waarschijnlijk naar huis om met hun vriendjes te neuken of naar het huis in Boekel en Achterburen-zuid waar paps en mams wonen, om met hun in het boerengat achtergebleven vriendjes te neuken.
Buiten zijn betekent roken. Ze reikt naar haar tas die schuin over één schouder hangt en zoekt met haar vingers tussen de paperassen naar het kartonnen pakje. Het pakje waarop staat wat wel en wat niet dodelijk is. Met de brandende sigaret tussen haar lippen en haar hoofd zo ver naar beneden dat haar haren voor haar ogen vallen hervat zij de weg naar haar appartement. Af en toe blikt zij om zich heen, opzoek naar alles wat eventueel mooi is. Mannen, vrouwen, billboards en incidenteel de natuur. Qua mannen is ze snel uitgekeken; De meeste mannen hebben zo vaak naar sex-and-the-city gekeken dat ze eruit zijn gaan zien als wanhopige zakken stront. Ze dragen fletse truien met V-hals en hebben doorgaans teveel tijd in de sportschool besteed. Niet dat het perse erg is om gespierde benen tussen je vochtige dijen te hebben, maar alleen een homp vlees en een doorgaans ondermaatse pik compenseert op geen enkele wijze het schrijnende tekort aan hersens. De wereld van mannen is na het postmoderne hedonisme verworden tot een kleffe hoop macho's, walmend van de testosteron en al te vaak voorzien van zegelring en net-niet merkkleding. Het zijn post-anale pubers, altijd opzoek naar dat ene vluggertje, waarbij ze er van uit gaan dat de vrouw gelijktijdig met hen een orgasme krijgt, het liefst kreunend en schreeuwend, zoals dat op de televisie altijd te zien is. Hun fantasie gaat ook niet zoveel verder dan dat. Het is neuken, pik erin, en dat is dat. Schat, wil je nog even zo'n leuk setje aantrekken want ik heb wat moeite om hem zo snel weer omhoog te krijgen. Schat, wil je het met je mond doen? Schat, iedereen doet het van achteren.
Zwijnen, misbaksels, door schaamte behaarde viagraslikkers. God kan niet bestaan want dit kunnen nooit nazaten zijn van Adam. Of Adam was de perfecte evolutie en de man is sindsdien gedegradeerd tot weke pad. Over tien miljoen jaar zijn alle mannen amoeben en microben. Parasieten.
Jammer genoeg vinden de meeste mannen hun weg naar een vrouwtje en krijgen ze dankzij dat vrouwtje de beloning voor hun noeste arbeid in de sportschool. De blonde typjes die gorgelen en briesen weten niet beter dan dat ze als eerste uit moeten kijken naar druivige bonken met zegelring en stoppelbaard. Ze vraagt zich af of die meisjes ook zo gorgelen en briesen als ze klaarkomen. Of ze dan net zo'n rood aangelopen hoofd krijgen, met die wapperende onderkin.

Ze slaat wat mannen gade, lacht ze achter hun rug uit en slaat haar armen over elkaar, alsof ze haar borsten tracht te beschermen tegen het mannelijk geweld van de lust. Een jongen glimlacht verlegen naar haar. Zij negeert hem en buigt haar hoofd weer naar de grond.
Niet dat ze alle mannen over één kam wil scheren, sommigen zijn nog te pruimen puur op grond van hun zinnige uitstraling maar een toegankelijke houding en daarmee een mogelijke opening naar communicatie is niet wat ze wil, althans niet vandaag. Soms, als ze veel gedronken heeft, heft zij haar hoofd recht en daagt zij de wereld uit. Dan flirt zij met succes naar alle leuke vrouwen en die enkele leuke man, deelt zij haar klamme bed met lange bomen en struise nymfomanen. Dan, die nachten, is het orgasme de bekroning op de avond. Het refrein van een dronkemanslied. De apotheose van een gelopen wedstrijd.
Maar nu is er geen elektriciteit, dynamiek of verlangen. De grijze nevel in haar hoofd omklemt haar gedachten en maant haar lichaam tot stilte. Stilte in de nevel. Stilte om beklemmend te denken. Aan verlangens van vroeger. Verlangens naar Sefarine, de Godin, die nooit stopte. Sefarine die nooit twijfelde en haar tanden bloot lachte in de hitte van de strijd. Verlangen als zij denkt aan die eerste kus. Die sensatie van vluchtige elektriciteit. Sefarine op hoge hakken, dansend tussen duizend paar geile mannenogen, lachend naar haar. Godinnendrank en vrouwennectar. Dat is de smaak van dat meisje met die prachtige lippen en dat pittoreske neusje, de smaak van echte liefde en vlinderpis.

Ze is weer thuis, half in de nevels, half bij een Godin. Ze gooit haar tas van zich af en laat zich op de bank vallen. De televisie gaat aan. 's Middags vertoont de televisie dezelfde zinloosheid. Er is een spelletje waarmee men geld kan winnen door te bellen. Er moet een bekende Nederlander geraden worden maar niet alle klinkers zijn ingevuld. Rechts onder in beeld staat:

.ndre H.zes

Welke letter zoeken wij? Bel nu en win geen driehonderd maar vierhonderd euro.
De vrouw die het presenteert heeft overduidelijk weinig perspectieven in het leven. Ze straalt van geluk, oprecht geluk, dat zij dit geweldige programma mag presenteren maar ondertussen heeft ze al vier keer een waanzinnig domme vraag gesteld aan een beller. Het is bizar om te zien.
Het andere net heeft een kookprogramma met gelukkig uitziende Troscoryfeeën. De presentator heeft dezelfde achternaam als een bekende presentator van de commerciële omroep en hij lijkt zelfs wel een beetje op hem. Op de televisie tenminste. De man met de bekende achternaam host en danst over het scherm, vermaakt bellende huisvrouwen, kirt als de huiskok een dom grapje maakt en stelt voortdurend domme vragen. De Troscoryfeeën is een komiek. Althans hij noemt zichzelf komiek maar Francoise kan zich niet herinneren dat ze hem ooit heeft gezien, laat staan om hem heeft gelachen. Het klinkt ook een beetje als een contradictio in terminus, een Troskomiek die grappig is. De komiek heeft een degelijk en aseksueel rood overhemd aan en zijn hoofd staat niet helemaal goed. Het lijkt wel alsof hij een beetje een waterhoofd heeft, of iets van mongoloïde aard. Daarom is hij natuurlijk ook bij de TROS belandt. Troskijkers houden wel van minkukels met rode, vers gesteven overhemden.

Francoise rookt weer een sigaret terwijl de man met de bekende achternaam half kwijlend Frans Bauer aankondigt. Het is echt een toffe Trosmiddag op dat net. Ze neemt een laatste trek van haar sigaret en drukt hem uit in de nu overvolle asbak. Ze denkt er niet aan om nu op te staan en het ding te legen. Ze schakelt de TV uit en staart naar buiten. Een bijna verlaten weg. Water spiegelt op het asfalt. Een oude man laat een labrador uit. Een Marokkaans jongetje op een crossfiets fietst slingerend voorbij. Als de oude man verdwenen is, is de straat weer verlaten. Het regent maar niet hard genoeg om geluid te maken op het venster. Het enige wat tikt zijn waterdruppels die vanaf het balkon boven haar venster op haar witte kunsstof kozijn druppelen. Het water vormt een ovaal plasje op de kunststof.

Het plasje water op het kozijn is veranderd in een klein meer. Het klotst en golft het kozijn af en vormt op de tuinaarde daaronder een beekje. Af en toe golft het water door een windvlaag tegen het raam aan. Al snel staat de hele tuin blank en kan het water nergens meer heen. Het stijgt zienderogen en ontneemt haar het uitzicht. Het klotst tegen het raam, grijs, smerig water alsof het aanklopt, alsof het naar binnen wil. Telkens als de wind weer even opsteekt kolkt het. Het zijn net de briesende en gorgelende meisjes. Het water gorgelt en net als de huidplooi onder de kin van de meisjes zwiept het heen en weer.
Dan begeeft het raam het. Het springt als door een moker geslagen uit elkaar in grote scherpe stukken. Het water golft naar binnen. Het bruist, maakt het geluid van een goederentrein als het in razend tempo naar binnen stroomt.
De huiskamer staat nu onder water en zij moet zwemmen om boven water te blijven. Maar het heeft geen zin. De kracht van het kolkende water is veel te groot. Ze spartelt, trapt met haar benen, zwaait met haar armen maar onherroepelijk verdwijnt ze in de golven. Ze schreeuwt, wil schreeuwen, opent haar mond en het water stroomt haar keel binnen. Dit water heeft de koperen smaak van bloed denkt ze nog, en dan vullen haar longen zich met het bloed.

Ze schrikt wakker van de telefoon. Verbijsterd spert ze haar ogen open en probeert aan het afgrijselijke gevoel van de verdrinkingsdood te ontkomen. Heel even krijgt ze geen lucht maar dan hervindt ze haar ademhalingsritme. De ijzige toon van de telefoon trekt haar pijlsnel uit haar onrustige halfslaap. Met de gruwel nog in haar lichaam grijpt ze naar de hoorn, grijpt mis, nogmaals, en brengt het ding uiteindelijk naar haar oor. Met afschuw realiseert zij zich dat ze niet meer kan praten. Er komt slechts lucht uit haar half geopende mond. Geen spraak, geen woorden, geen betekenis.
Lucht.
Adem.
Ze slikt een grote klont slijm weg. Ze kucht. Uiteindelijk spreekt zij en zegt haar naam.

Aan de andere kant van de lijn klinkt een stem uit een diep en inktzwart verleden. Een stem die nu nog steeds in staat is om haar bloeddruk te doen stijgen en haar hart sneller laat kloppen. Het is een stem die wetten predikt en met krakende dixie de critici het zwijgen op doet leggen. Wie goed luistert kan horen hoe sigarenrook door de jaren heen de stembanden heeft aangetast, hoe whisky een krakende resonantie heeft veroorzaakt. Het is een bariton die boven het orkest uit te horen is. Een bas die twee octaven te laag speelt.
In zijn stem klinkt zijn naam, de naam van de vader, de naam van Francoises oorsprong. Hij is de schepper en veroorzaker van haar bestaan. De naam van de vader is tevens naamgever van haar lot en noodzaak.
'Vader...' stamelt zij. Tranen branden in haar ogen. Haar lippen trillen zacht maar geen enkele zoute traan zal over haar wang druppelen. Zij vecht tegen emoties. Een ongelijke strijd die noodzakelijkerwijs gestreden wordt.
'Vader waar bent u?' Ver, oneindig ver, hoort zij zichzelf antwoorden. Ver voorbij het heden.
Ver voorbij elke vorm van menselijke waardigheid en morele waarden. Ver voorbij elk ethisch besef van deugd en orde.
'Francoise, mijn lieve kind. Ik heb zolang op je gewacht en voor je gebeden. Dagen achtereen wachtte ik, hopend op een teken van leven. Maar nimmer mocht ik mijn gebeden verhoort zien. Altijd weer wachtte ik eenzaam tot het ochtendgloren. Bij elke glimp van een schim verheugde ik mij op je aanwezigheid maar telkenmale bleef jij in gebreke. Zal ik mijn hoop laten varen? Ben jij niet meer de mijne?'

Ze verliest het gevecht met de emoties en laat zich overmannen door haar verdriet. De vrije loop van haar tranen ervaart zij als een warme omhelzing. Eerst komt de stilte, dan komen de tranen. Na de tranen komen de vragen. Zij weet nu dat zij gaat verliezen, zoals elke roep om haar vader haar verlies en verval heeft betekent. Honderdduizend maal riep zij zijn naam en honderdduizend maal was er uiteindelijk de beklemmende stilte van het uitgeputte lichaam. Zonder wet en zonder waarde.
Door haar vochtige ogen aanschouwt zij nu de wereld als een waas, het licht gebroken in fletse kleuren. Met moeite weet zij haar lippen te vormen naar de woorden die zij spreekt.
'Vreest u voor het vergeten? Bent u bang voor het volledige verlies van naam en betekenis? Alsof het denken aan uw naam alleen al niet zoveel lading heeft dat elke analyse faalt nog voordat ze begonnen is. Er is geen andere naam die zoveel tot stand brengt in de gedachten van allen die er ooit mee geconfronteerd zijn.'
'Er zijn geen namen te geven aan honderdduizend gebeurtenissen die nooit plaats hebben gehad. Er zijn geen namen te geven aan de vermisten, de jeugd van een generatie die zoek raakte tijdens hun ondoordachte spel. Namen van ontelbaren die zonder gezicht en zonder ziel begraven werden onder de humus van 's werelds laagste lusten.
Vergeven kan een dode god, oprecht vergeten kan alleen de rechter die vonnist, opdat hij rustig slapen zal.'

Ze zwijgt en trilt in de kalme wind van de ijselijke waarheid. Ze knelt de hoorn van de telefoon die haar rechtstreeks verbindt met het verleden stevig vast. Haar vingers trekken wit weg. Wat is er nog te zeggen tegen de vader die klinkt naar sigarenrook en whisky? Wat valt er te vragen aan een man waarvan ze jaren en jaren nooit hoorde. Elke gedachte trekt door haar hoofd als een ijzige tochtvlaag. Vadervadervader. Hoeveel kan ik nog vergeten? Hoeveel valt er nog te vergeten?

Ze huilt nu onophoudelijk en haar schouders schokken op het ritme van haar snikken. Zout parelt op haar wangen, haar lippen smaken naar zuur. Met haar vrije hand veegt ze de tranen uit haar ogen die zich direct daarna weer vullen met verse tranenvloed. Ze staart verwaterd naar de telefoonhoorn. Verbijsterd maar standvastig. Verwoest maar bevrijd. Verdriet en schroom vechten om voorrang.
Dan legt ze de hoorn op de haak. Met een eenvoudige klik verbreekt ze haar enige verbinding met het verleden. Was er nog wat te zeggen of kan men het verleden maar beter niet begrijpen? De geschiedenis is een eeuwigdurende ontwikkeling, voor elk gegeven antwoord komen er tien nieuwe vragen. Ze reikt naar de stekker van de telefoon en trekt hem eruit. Mocht de geschiedenis zich aandienen dan zal ze het in elk geval niet horen. De dialectiek van de geschiedenis eindigt bij het stopcontact van de moderne samenleving.

III

Liggend op haar bed, met ontblote benen en in een zijden pyjamajas huilt ze stil en stiekem. Haar natte haren doorweken langzaam haar kussen. Uit de openstaande badkamerdeur sijpelt geruisloos dikke waterdamp. Buiten regent het weer en ditmaal slaan grote druppels te pletter tegen het raam. Het ritmische geluid van tikkende druppels valt samen met het schokken van haar lichaam.
Vanuit de traag stromende waterdamp komt Serafine tevoorschijn. Naakt en prachtig in het duister van het verdriet. Ze droogt haar haren en loopt naar het bed waar Francoise zacht snikt. Dan laat ze de handdoek vallen en zijgt neder op het bed. Ze pakt Francoises handen en legt ze op haar borst. Francoise beroert haar borst, streelt haar tepel, wrijft met één vinger over haar tepelhof en kijkt haar aan. Serafine lacht en buigt zich voorover om te kussen. Of gekust te worden. Ze zoent Francoises lippen en fluistert lieve woordjes, zacht in haar oor. Over lust en genot, over een langdurig bestaan en altijd samen zijn. Over begrip en begrijpen. Ze kust tranen weg en heelt stinkende wonden.

Twee lichamen beroeren elkaar in het duister en vermengen genot met verdriet. Twee paar borsten, vochtige vagina's. Tepels strelen over tepels, tongen vervlechten zich in elkaar. Eén hand beroert een vulva een ander streelt een plek waarvan niemand vermoedde dat het erogeen kon zijn. Ze delen passie en verlangen, wisselen het uit, geven en nemen maar nemen het meest. Sefarine kust Francoise over haar lichaam, houdt halt bij haar dijen, likt plagend met haar tong en gaat verder naar beneden. Ze kust dijen, bijt zacht in schaamlippen en likt, eerst aarzelend en bedeesd, later sneller en gloedvol.
Francoise zakt weg in een roes die haar meevoert naar hoogtepunten maar die smaakt naar het zure bloed van haar dromen.

Twee rode puntjes lichten op in het duister. Een rode gloed verlicht twee hoofden die een kussen delen. Hun haren lijken een krans van zijde. Francoise rookt Marlboro (DODELIJK), Sefarine rookt Gauloises (KAN ONGEBOREN VRUCHT SCHADE TOEBRENGEN). Twee zielen, één gedachte.
Langzaam maar zeker grijpen de klauwen van de slaap Francoise bij haar keel. Een laatste trek aan haar sigaret, een laatste rookpluim die haar gebarsten lippen verlaat.
'Fijn dat je bij me kwam.' zegt ze zacht terwijl ze de openingszet doet in een schaakspel tussen slapen en waken. Slapen zal winnen, dat staat vast. Sefarine wrijft met een hand zacht over Francoises rug, kust haar nek, streelt kort haar haren.
'Het verleden doet pijn, dat weet ik. Als ik er ben is er alleen maar heden. Slaap zacht en ontwaak in een nieuw nu.'
Francoise wrikt zich nog eenmaal wakker, offert haar beste stukken maar kan de oprukkende legers van de slaap niet langer weerstaan. Een laatste zin, denkt zij. Een laatste woord voordat ik naar de nachtmerries drijf.
'Het verleden is mijn toekomst, lief. Mijn toekomst, mijn naam en mijn betekenis. Ik draag de naam van mijn vader.'
'Maar het verleden is dood.' zegt Sefarine. Ze fluistert nu, draait haar hoofd nog dichter naar dat van Francoise. 'Het verleden is al jaren dood, net als je vader.'
Francoise haalt nog éénmaal diep adem, klaar om in de zwarte slaap te duiken.
'Ja' zucht ze, 'net als mijn vader.'

Geen opmerkingen: